Een stuk of drie alfamannetjes glijden sierlijk door het water. Krachtige armslagen, dito benenwerk, verbeten grimassen. De ongekroonde koningen van het zwembad. Baan zes is hun territorium, door een rood-witte zwemlijn afgescheiden van het gepeupel in de rest van het bad. Dertig seconden, langer mag één baantje niet duren, in een oneindige reeks. In de drinkbus met energiedrank, enkele pull buoys en pads en een geplastificeerd A4-tje met trainingsschema, ontwaar ik aan de rand van het water een alternatief stilleven, een uitbeelding van de sérieux waarmee het er in baan zes aan toe gaat.
Aan de andere kant van de lijn verloopt alles meer gezapig. Vier bejaarde vriendinnen van een eind in de zeventig trekken hun wekelijkse lengtes. Tien, twintig, dertig! We zijn nog kwiek, hé meneer. Ergens in het midden van het bad kletsen twee meiden er lustig op los, breeduit met een tergend trage schoolslag. Andere zwemmers passeren hen afwisselend links, rechts, in het midden of desnoods langs onder, maar de twee vriendinnen lijken zich van geen kwaad bewust. Het geklets gaat nadien onverminderd verder onder de douche, in de kleedkamers en aan de fietsenstalling. Er is toch gesport, 20 baantjes! 340 calorieën kwijt! Dat verdient een koekje of drie, toch?
Een beginnende crawlzwemmer – de stijl is nog voor verbetering vatbaar - eist subtiel zijn stukje zwembad op. Baantje crawl, eventjes uitrusten, baantje crawl. Hij zwemt nog liever tegen iemand – sorry, ‘k had u niet gezien - dan af te wijken van zijn lijn, zich beroepend op een soort ongeschreven voorrangsregel geldend in het zwembad. Idem dito voor een rugzwemmer enkele meters verder. Een aandoenlijk zesjarig jongetje spartelt nog meer dan het zwemt. Hij houdt angstvallig het puntje van de stok in de gaten die de geduldige zwemleraar vanaf de rand van het zwembad voor zijn neus laat dansen. Binnenkort zal het joch met zijn eerste zwemdiploma – 25 meter, één baantje! - blozend maar fier als een gieter poseren voor een al even fiere mama.
Drie studenten hangen in het ondiep tegen de kant. Hoeveel baantjes hebben we al? Na nog tien lengtes geven ze er de brui aan. Onder de douche nemen ze zich voor vanaf nu ook wekelijks te gaan lopen, zich bewust van hun belabberde fysieke conditie. Veertig baantjes zwemmen en één rondje Watersportbaan, moet lukken! Maar vanavond eerst cantus in de Overpoort. Een man met licht overgewicht ziet er potsierlijk uit in zijn net te kleine zwembroek. Ook de groteske vrouw met roze badpak rond een lijf dat vele jaren onder de zonnebank werd bijgekleurd, is waarschijnlijk meer fotogeniek dan dat ze echt mooi is. Geen idee of dergelijke lui ook baantjes tellen.
Het heeft iets neurotisch, al dat tellen. Het monotone karakter van zwemmen schakelt me al snel in contemplatieve modus. Shit, ik ben de tel alweer kwijt geraakt. Ach, wat doet het ertoe. Toch pleit ik ervoor om ‘een baantje’ op te nemen in het SI-stelsel als officiële voor jan-en-alleman bevatbare meeteenheid. Ik ga zeven kilometer rond Gent zwemmen, vertel ik aan elkeen die het horen wil – Big Swim hé, op 8 juli 2012. “Amai. Zeven kilometer. Hoeveel baantjes zijn dat dan?”, is de vertwijfelde reactie meestal. Voor eens en altijd: het zijn er tweehonderdtachtig. Veel duidelijker, nietwaar?
Aan de andere kant van de lijn verloopt alles meer gezapig. Vier bejaarde vriendinnen van een eind in de zeventig trekken hun wekelijkse lengtes. Tien, twintig, dertig! We zijn nog kwiek, hé meneer. Ergens in het midden van het bad kletsen twee meiden er lustig op los, breeduit met een tergend trage schoolslag. Andere zwemmers passeren hen afwisselend links, rechts, in het midden of desnoods langs onder, maar de twee vriendinnen lijken zich van geen kwaad bewust. Het geklets gaat nadien onverminderd verder onder de douche, in de kleedkamers en aan de fietsenstalling. Er is toch gesport, 20 baantjes! 340 calorieën kwijt! Dat verdient een koekje of drie, toch?
Een beginnende crawlzwemmer – de stijl is nog voor verbetering vatbaar - eist subtiel zijn stukje zwembad op. Baantje crawl, eventjes uitrusten, baantje crawl. Hij zwemt nog liever tegen iemand – sorry, ‘k had u niet gezien - dan af te wijken van zijn lijn, zich beroepend op een soort ongeschreven voorrangsregel geldend in het zwembad. Idem dito voor een rugzwemmer enkele meters verder. Een aandoenlijk zesjarig jongetje spartelt nog meer dan het zwemt. Hij houdt angstvallig het puntje van de stok in de gaten die de geduldige zwemleraar vanaf de rand van het zwembad voor zijn neus laat dansen. Binnenkort zal het joch met zijn eerste zwemdiploma – 25 meter, één baantje! - blozend maar fier als een gieter poseren voor een al even fiere mama.
Drie studenten hangen in het ondiep tegen de kant. Hoeveel baantjes hebben we al? Na nog tien lengtes geven ze er de brui aan. Onder de douche nemen ze zich voor vanaf nu ook wekelijks te gaan lopen, zich bewust van hun belabberde fysieke conditie. Veertig baantjes zwemmen en één rondje Watersportbaan, moet lukken! Maar vanavond eerst cantus in de Overpoort. Een man met licht overgewicht ziet er potsierlijk uit in zijn net te kleine zwembroek. Ook de groteske vrouw met roze badpak rond een lijf dat vele jaren onder de zonnebank werd bijgekleurd, is waarschijnlijk meer fotogeniek dan dat ze echt mooi is. Geen idee of dergelijke lui ook baantjes tellen.
Het heeft iets neurotisch, al dat tellen. Het monotone karakter van zwemmen schakelt me al snel in contemplatieve modus. Shit, ik ben de tel alweer kwijt geraakt. Ach, wat doet het ertoe. Toch pleit ik ervoor om ‘een baantje’ op te nemen in het SI-stelsel als officiële voor jan-en-alleman bevatbare meeteenheid. Ik ga zeven kilometer rond Gent zwemmen, vertel ik aan elkeen die het horen wil – Big Swim hé, op 8 juli 2012. “Amai. Zeven kilometer. Hoeveel baantjes zijn dat dan?”, is de vertwijfelde reactie meestal. Voor eens en altijd: het zijn er tweehonderdtachtig. Veel duidelijker, nietwaar?